Het lukt niet zo vaak, maar ik vind het altijd tof als mijn jongste nog eens mee kan voor een bootvisdag. We gaan dit keer een boezemwater op om wat snoeken lastig te vallen. We hebben ook erg licht baars-materiaal mee, want daar kunnen we ons beiden goed mee amuseren.
“Zie je wel dat dit veel toffer is, als je vist met lichtere hengels, papa”. Dat is iets dat ik onmogelijk kan ontkennen, en dan helemaal al niet als ik mijn hart volg. Ik ga er zelfs geen discussie voor opstarten, want was ik best wel wat jaloers op zijn prachtige dril.
Natuurlijk gaat het lichte hengeltje opnieuw de steun in als we verder trollen. We zijn echter nog niet erg ver als ik Dries zie aanslaan met zijn handhengel. De hengel gaat gelijk ook erg diep. Even twijfel ik als hij geen boomstronk heeft gehaakt, maar dan komt het log onderwater-ding tot leven. Eerst traag, om steeds maar te versnellen. Steeds sneller en luider weerklinkt de slip van de zware Inspiration-molen.
“Wow, dit wordt geen ukkie”. Het gevecht is erg stevig, en iedere keer dat Dries wat lijn kan winnen, gaat die er een tijd later weer vlot van af. De hengel blijft er hoepelrond bij staan. Ik kan het niet laten, en vraag: ”wat denk je Dries, is uw hengel nu een te zware stok?” Er komt geen antwoord. Hij is te geconcentreerd aan het drillen om dat antwoord nu te geven, daarenboven gaat de vis er net nog maar eens hard vandoor. Ik hoor mijn zoon wat kreunen terwijl hij dit schot probeert te pareren. Ik geniet ten volle van het ganse gebeuren, en ben zeker niet de enige. Na dik tien minuten komt de snoek voor het eerst in de oppervlakte.
Voor het eerst in de oppervlakte.
We verschieten beiden toch wat van het formaat. “Nou Dries, dit wordt uw eerste dikke metersnoek”, haal ik aan. De snoek is echter nog lang niet rijp om te landen. Als ik dit probeer, schiet hij weer meters ver weg. Daar duikt hij opnieuw naar de bodem, en wordt het opnieuw pompen om hem dichterbij te krijgen. Ik heb zelden een schepnet bij, en nu heb ik wel wat spijt. Ik haat het als een snoek zich in een schepnet draait en zichzelf dan aan de in het net geklemde haken verwond. Nu zou ik het wel erg jammer vinden als we de vis niet zouden kunnen landen. Bij de derde poging lukt het echter prima; ik heb hem. Dries is overgelukkig. Het doet me denken aan mijn eerste echt grote karper uit mijn jeugdjaren. Toen was ik ook bijna uitzinnig van geluk.
Met de langbektang is de dreg snel gelost. Als ik de snoek over geef aan mijn jongste om ermee te poseren, schud de snoekenkop eventjes. “Aai”, weerklinkt uit mijn mond. Iedere snoekvisser weet wel wat dat betekent. Een aantal tanden hebben de sterkte van mijn vingerhuid getest. Het voelt aan dat het dit keer wel diep zou kunnen zijn. Snel de zakdoek er op zodat ik kan beginnen fotograferen. Na mijn pijnkreetje van daarnet valt het me op dat Dries extra goed oplet hoe en waar hij de snoek vastpakt.
Voorzichtigkes, en goed de kop in de gaten houden
Zij enthousiasme neemt het echter al gauw weer over van het beetje schrik, en hij geniet ten volle van zijn ‘après-vangst’. Voeger als hij klein was, toonde elke vis van formaat al groot in zijn handen, maar nu is het gelijk hoe groot hij ondertussen al geworden is. Deze vis toont altijd een bak; al is Dries ondertussen ook al dik een meter tachtig.
Echte bak
Ik ben blij dat Dries zelf algauw aanspoort om deze oude dame terug te zetten. Al is het niet warm, vissen zijn nog steeds niet gemaakt om lang uit het water te blijven. Ondertussen probeer ik snel nog wat beelden te schieten. De dikke kop komt daarbij lekker imposant over. De vis heeft maar een paar seconden nodig om te bekomen, en met een “staartslagdouche” neemt hij van ons afscheid.
Ferme kop
Er volgen op onze terugweg nog een paar kleinere snoeken die mij gedag komen zeggen. Het deert mijn zoon helemaal niet dat het niet op zijn hengels gebeurt. Zijn dag is al super genoeg. Eventjes vrees ik, dat hij straks misschien minder enthousiast zal worden voor het vangen van kleinere vissen. Dat is een vreemde hersenafwijking die bij nogal wat vissers voor komt. Als ik echter onder een brug mijn baars-teller nog tot aan 60 stuks wil laten lopen, zie ik uit mijn ooghoeken dat Dries nog altijd ten volle lol beleeft aan het vangen van deze kleinere rovers. Oef, gelukkig. De enige reden waarom zijn glimlach bij het vangen van een mooie baars wat afzwakt, is omdat het wat lang duurt voor ik de juiste belichting voor de foto kan vinden. En dan is die nog niet echt goed met dat licht op de achtergrond.
De belichting kan zeker beter
Een na-verhaal: We zijn al weken verder als mijn middenvinger begint te ontsteken. Ik weet niet goed wat er aan de hand is, ik heb die vinger onlangs toch niet gekwetst? Steeds dikker en roder blinkend wordt hij. Mijn vrouw oppert dat ik best eens naar de dokter kan gaan. Als op het werk mijn vinger openbarst, net naast mijn nagel, en er een dikke druppel etter over mijn nagel loopt, lijkt me die dokter ook een goed idee. Maar voorlopig gaat er een pleister op met trekkende zalf. Als ik thuiskom doe ik de pleister af om hem te vernieuwen voor ik de dokter ga opzoeken. Tot mijn verbazing ligt tussen de etter een wit brokje ‘iets. Als ik het eens bestudeer, herken ik het als een snoekentand.
Een snoekentand van in de huidplooi net naast mijn vingernagel
Er gaat me gelijk een licht op. Dit is gebeurt op het moment dat ik die grote bak over gaf aan Dries, en dat de vis eventjes schudde! Dit is nu de tweede keer dat me dit overkomt; dat ik een tijdje heb rondgelopen met een snoekentand in mijn hand, en dat hij er dan uit zweert. Misschien iets beter kijken naar de diepe wondjes in het vervolg. Want nooit geen wondjes meer in mijn vinger vanwege snoekentanden zal mij wel niet gebeuren.
Kijk hier voor deel 1
Bart Debaes