Verticalen in Extremadura (deel 1)
Door Thomas Sintobin
De dag dat Franco stierf, op 20 november 1975, barstte er op veel plaatsen in Spanje een groot feest los. Deze dictator had zijn land gedurende bijna 40 jaar met ijzeren hand geregeerd.
Talen als het Catalanaans en het Baskisch werden verboden, vrouwen werden onderdrukt (ze mochten bijvoorbeeld geen bankrekening openen, en wie het echtelijke huis ontvluchtte omdat ze mishandeld werd kon de gevangenis invliegen!), tienduizenden mensen – niemand weet precies hoeveel – die het niet met ‘El Generalísimo’ eens waren, verdwenen plots in het niets.
Het land van Don Quichotte.
"Hij was minstens zo erg als Hitler," zo vertelde Justo mij, "maar dat mag hier in Spanje niet gezegd worden." Justo is een jongeman uit een klein dorpje in Extremadura, de armste streek van Spanje, tussen Madrid en de Portugese grens.
Hij verwijst naar het zogenaamde ‘pacto de silencio’: de ongeschreven afspraak in Spanje om niet over het met bloed bevlekte verleden te praten omdat het zo’n ontzettend diepe kloof in deze maatschappij kan slaan. "Onlangs werd er een massagraf ontdekt in het dorp," zo gaat hij verder. "Er lagen 16 lichamen in."
Alles moest wijken voor Franco’s megalomane plannen. Zo wilde hij Spanje onafhankelijk maken van andere landen voor wat betreft water en elektriciteit, en om dat te bereiken construeerde hij een groot aantal enorme stuwdammen.
Justo met een zelfgemaakte tortilla.
Hele dorpen moesten ontruimd worden omdat ze onder water zouden komen te staan. In Extremadura leefde hij zich uit: door de rivieren de Tajo en de Guadiana af te dammen, werden een heleboel stuwmeren gecreëerd – die allen samen een grillige kustlijn van bijna 2000 kilometer hebben.
Een koude winterweek
Justo en ik voeren ons gesprek terwijl we allebei in onze bellyboats ronddrijven op één van die stuwmeren, Orellana, in een werkelijk verbluffend landschap.
Adembenemend landschap.
Op de heuvels, die vol eeuwenoude olijfbomen staan, zwerven kuddes schapen rond. Een paar van de schapen dragen een bel om de nek zodat de andere schapen (en de herder) de groep kunnen localiseren. Het is een van de weinige geluiden die de alomvattende stilte verbreken.
Het pittoreske dorpje.
Dit landschap ademt geschiedenis uit. Aan de overkant staat een bouwval van een oude abdij, in the middle of nowhere, zomaar wat te staan. Gisteren lagen we bij een merkwaardige brug (Cogolludo), die nog uit de Romeinse tijd stamt.
Een oude Romeinse brug.
En nog elders had Justo me op de resten van een huisje op de oevers van het meer gewezen: ooit het geboortehuis van zijn grootmoeder, nu eenzaam en verlaten. "Het enige goede idee dat Franco ooit kreeg," gromt Justo verbitterd, "was om blackbass en snoek uit te zetten in zijn stuwmeren".
Zijn woorden zijn nog niet koud of ik krijg een dreun op mijn hengeltop. De treurige spoken van het verleden verdwijnen naar de achtergrond en ik geniet met volle teugen van de dril. Een van de nazaten van Franco’s lievelingen heeft mijn shad gegrepen, een snoek. Het is de vierde al vandaag, en er zullen er nog 13 volgen, plus twee blackbassen.
Een typische Orellanasnoek.
Zoveel vissen in een visdag van ongeveer zeven uur klinkt alsof een kind de was kan doen, maar dat klopt toch niet helemaal. Onze timing voor deze vistrip is namelijk niet al te best: half januari, hartje winter, dus. En wat voor een winter: we treffen de koudste week in twee jaar in deze streek en één dag worden we zelfs getrakteerd op de eerste vlokken sneeuw in zeven jaar!
Aanvankelijk lachen we nog smakelijk om onze gidsen. Ze staan namelijk te rillen van de kou, hoewel ze helemaal ingeduffeld zijn, met muts en sjaal en al, terwijl wij ons met slechts één trui en een jasje erboven al comfortabel voelen. Wat zij als Siberische extreme koude beschouwen, is voor ons veeleer een mooie vroege lentedag.
Helaas blijken ook de vissen rasechte Spanjaarden te zijn en dus al net zulke grote koukleumen. Dat moeten we al vanaf dag één ondervinden. We komen rond een uur of twee aan van de luchthaven en meteen na aankomst springen we voor nog een paar uurtjes de boot in, in de hoop een stel leuke snoeken uit het La Serena-stuwmeer een oor aan te naaien.
Onze gids heeft een strakke taktiek: hij spoort grote scholen aasvis op, die we dan bestoken met shads en ratelpluggen. Deze methode, waarin hij nochtans een rotsvast vertrouwen heeft, faalt echter big time.
Zoek de scholen aasvis.
We gooien onze armen uit de kom maar op één smurfig snoekje dat een spinner pakt en één losser op een grote shad na, worden we niet beloond voor al ons werk. Eerlijk gezegd was het vertrouwen ons al snel in de schoenen gezonken, want deze visserij is zo ontzettend anders dan wat we ‘thuis’ gewend waren...
We hebben namelijk 20 tot 30 meter water onder de boot en ik kon maar niet geloven dat je de snoeken dan op vijf tot tien meter onder het oppervlak moest zien te verleiden...
De watertemperatuur is zo’n 10 graden, en in onze eigen lage landjes zwemmen de snoeken dan beslist in véél ondieper water. Na een paar uur doorbikkelen met de moed der wanhoop zijn we eerlijk gezegd opgelucht dat we terug naar de trailerhelling kunnen: zo’n vroege ochtendvlucht vanuit Schiphol gaat namelijk niet in de koude kleren zitten.
Dan doet mijn vismaat Maikel in een opwelling iets geks: hij laat een klein shadje zakken aan een loodkop van 28 gram, in veertien meter water en laat dat rustig vlak boven de bodem meezwemmen. "Snoekbaars zit hier niet hoor, jongen," grap ik nog, "Verticalen heeft hier geen zin!".
Hoezo, onvangbaar in de winter...
Wat kan een mens zich toch vergissen... In de avondschemer krijgt hij namelijk een aanbeet, die hij mist, en kort daarna knalt zijn top weer naar beneden, met een hele beste blackbass als resultaat.
Ook in de schemer bleven de blackbassen actief.
Deze gelukkige inval van Maikel – een van de beste verticaalvissers van Nederland in mijn ogen – vormde dé sleutel tot onze successen later die week.