Door: Thomas Sintobin
(On)dankbaar op de Noordkaap ( deel 1 )
Wezen dat op twee benen loopt en ondankbaar is… Zo definieerde een bekende Russische schrijver ooit de mens. De spreuk schoot door mijn hoofd halfweg mijn laatste trip ‘Up North’ – helemaal tot op de Noordkaap, het uiterste puntje van het vasteland van Europa – als je in zee zou springen en almaar rechtdoor zwemmen, is het eerste wat je tegenkomt, na 1000 kilometer, is een groep eilanden van de Svalbard archipel (waarvan Spitsbergen er een is), en nog eens 1000 kilometer verder bereik je de Noordpool.
Enfin, als wij erin zouden zijn gesprongen, was het eerste wat we tegen zouden zijn gekomen de zeebodem geloof ik, want het water was nog maar een paar graden boven nul en naar verluidt ben je dan in een mum van tijd onderkoeld en ten dode opgeschreven… Maar waarom kwam nu net daar, op een zo tot de verbeelding sprekende plek, die zin uit een boek dat ik lang geleden had gelezen bij me opwellen? Dat wil ik u graag uitleggen in dit artikel…
Hoe het begon
Laat ik beginnen bij het begin: Joris Nieuwenhoff van Visreis.nl belt me om te vragen of ik er iets voor voel om zijn nieuwe locatie in het Hoge Noorden uit te testen. “Vier dagen vissen op heilb…” Hij heeft zijn zin nog niet helemaal afgemaakt of ik ben al ja aan het brullen.
De Noordkaap… Over die uitstekende rots op 71° 10' 21" Noorderbreedte heb ik al veel gehoord. De naam klinkt als avontuur, als stoer en ruig, als iets wat ik heel graag een keer wil gaan bekijken. Daar komt nog bij dat ik al vele jaren geobsedeerd ben door grote heilbot en dat ik de gouden regel van die visserij maar al te goed ken: hoe noordelijker je gaat, hoe groter de botten worden.
En zo komt het dat Joris en ik eind mei met z’n tweeën een vliegtuig instappen op Schiphol, om, twee luchthavens en een uur of acht later voet aan wal te zetten in Alta. Van daaruit is het nog een paar uurtjes bollen met een huurauto – door een absurd landschap. Bergen en rotsen met nog dikke pakken sneeuw op. Bomen die wel dood lijken, en overal klaterende beekjes en riviertjes die het smeltwater afvoeren. Her en der zien we rendieren aan het bruinige gras knabbelen. We hebben Nederland badend in de zon achtergelaten, maar hier geeft de auto om de haverklap een signaal om ons voor een bevroren wegdek te waarschuwen. Ik voel me wat mottig, was vertrokken met iets grieperigs in mijn lijf, maar geniet desondanks.
Ongeveer halverwege komen we bij zo een typische plek die alles in één is: tourist office, bar, toiletten, souvenirwinkel. We kunnen er trollen kopen (levensgroot zelfs), sjaaltjes, rendierhuiden, gedroogde vis en chocolade. Achter de toonbank hangt een gevilde ijsbeer, met de kop er nog aan. Het prijskaartje zegt 2000 euro. De verkoopster kijkt me glimlachend aan als ik erover begin en zegt dat ik een nul over het hoofd heb gezien. 20.000 euro – maar je krijgt er een certificaat bij dat het een legaal geschoten dier is. ‘Hij bedreigde mensen,’ vertelt ze me. ‘Daarom moesten ze hem wel afmaken.’ Een beetje een vaag verhaal vond ik het, en nu nog meer, want ik zocht het op en ijsberen zijn al sedert de jaren 70 beschermd in Noorwegen.
Ze komen er trouwens enkel voor op de al genoemde eilandengroep waar ze een toeristische trekpleister van je welste vormen. Wel herinner ik me nog dat een gids op IJsland me eens vertelde dat er soms ijsberen kwamen aandrijven op een afgebroken ijsschots en dat die dan inderdaad, uitgehongerd als ze zijn, een groot gevaar vormen voor mensen. Misschien was het wel zoiets…
Ik gaf het lieve, zwaar getatoeëerde kind achter de kassa het voordeel van de twijfel, maar kocht de huid toch maar niet. En daar gaan we weer, door ons maanlandschap, door kilometerslange tunnels die ons onder de zee of dwars door een berg voeren. Geloof het of niet maar we zien meerdere eenzame fietsers, met een karretje achter hun fiets, op weg naar nergens. Fietstoerisme, zo verneem ik later, is een groot ding hier. Veel mensen willen zichzelf bewijzen door het tegen de natuur op haar ruigst op te nemen. Mij niet gezien – ik wil wel afzien maar niet op een fiets en al helemaal niet op een fiets boven de poolcirkel, met vorst en sneeuw en veel wind in de lucht.
We zijn er
En dan zijn we er: in Skarsvåg, het noordelijkste vissersdorp van het vasteland van Europa. Er wonen geen zestig mensen, die leven van visvangst maar natuurlijk ook van de toeristen die zich hier in de zomer komen verdringen om op de Noordkaap te gaan staan. Die ligt op 14 kilometer van dit dorp en komen daarna graag een souvenir kopen of verse king crab eten in ‘The Christmas House” - een gezellig restaurantje waar onze gastheer, Ruben van het Cape Marina kamp, ons verwelkomt met een bord extreem lekkere vissoep.
Ruben is de schoonzoon van Kjell, een lokale beroepsvisser, die zijn hele leven vanuit dit haventje heeft gevist. Hij heeft zijn boot verkocht en met de opbrengst ervan heeft hij twee gastverblijven gebouwd zodat zijn dochter en schoonzoon een kamp konden beginnen. Kjell heeft goed nagedacht over het type huis dat hij wou en kwam uiteindelijk bij een Zweeds ontwerp uit.
Het is best bijzonder: de huisjes zijn eigenlijk rond – met de leefruimte in het midden, en de slaapkamers daar rond geschikt. Je kunt er met een groep van tien verblijven, en het idee is dat je zowel privacy hebt (je eigen kamer) als een grote gemeenschapsruimte waar je met anderen eet of een biertje drinkt. Kjell houdt ervan als mensen elkaar ontmoeten en bevriend raken, dat vind ik mooi.
De woningen zijn spiksplinternieuw, wij zijn de eerste gasten in dit kamp. ‘Of er heilbot zit,” vraag ik aan Kjell. Hij kijkt me glimlachend aan. ‘Big ones. Very big ones.’ En hij toont me een foto van een mastodont die een vriend van hem vorig jaar in april in zijn netten aantrof, net buiten het fjord. Ik kan mijn ogen niet geloven.
Ik heb al grote botten gezien, maar deze is wel extreem. Twee volwassen mannen staan ernaast en lijken wel dwergen. Kjell vertelt hoe hij een keer een heilbot bijna met zijn handen had gevangen. Een bijzonder verhaal is het. Blijkbaar azen botten soms met veel geweld op in de oppervlakte zwemmende prooivissen. Daarbij krijgen ze dan zoveel lucht binnen dat ze een eindje boven blijven hangen, met hun staart boven water. Kjell was er heel voorzichtig heen gevaren en kon tot op een meter van een bot van een kilo of zestig komen – maar net op tijd had die vis het in de smiezen.
Ik had wel eens willen weten hoe dat zou zijn afgelopen… Kjells handen zijn ongeveer drie keer zo groot als de mijne, de staart van een heilbot biedt veel houvast en zo’n vis kan niet veel doen als zijn belangrijkste aandrijving boven water wordt vastgehouden – maar toch. Hij laat me nog wat foto’s zien op zijn mobiele telefoon. Ik zie onder meer een pollak van 120 cm, in de armen van een Duitse vriend van hem. Die vangen ze hier op de randen van de drop-off, een paar kilometer buitengaats…
Terwijl we staan te praten op de door Kjell zelf gebouwde pier, komt een beroepsvisser langs. Hij is net buiten geweest maar schudt mistroostig zijn hoofd. ‘Not possible, big seas,’ zegt hij. We wisten op voorhand dat de windgoden ons niet genegen waren, met voorspellingen van 5-6 beaufort en meer, maar vanop de steiger ziet het er allemaal kalm en plat uit. Alleen tegen het eiland aan de ingang van het fjord, een paar kilometer verderop, breken de golven wit uit. Sjah, we zullen het morgen wel zien zeker?
Onze kamers zijn bijzonder netjes, met uitzicht over het fjord. Er zijn nog geen gordijntjes, helaas, en gezien de zon niet ondergaat in deze tijd van het jaar – eind mei – lijkt het dus alsof het nog middag is. Met een handdoek en een trui dek ik het venster af zodat ik in slaap geraak, met niets dan het geruis van de zee en het geschreeuw van de meeuwen rond me.
Binnenkort deel 2