Sein kleines Paradies, mijn hel! ( deel 3 )
Door Bart de Baes
Verderop ligt een stek die wel te bevissen lijkt. Ik moet daarvoor wel eerst om een dode dennenboom waden, die met zijn top een meter uit de oever ligt. Ik vind houvast in de levende takken van een andere boom, en waag de poging. Eerst gooi ik mijn vliegenhengel zo ver mogelijk op de dode den, die haal ik straks wel op.
Als ik mijn rechterbeen echter probeer op de bodem te zetten achter de dennentop, blijkt die bodem te diep te liggen. Mijn voeten voelen niets. Door de gemaakte beweging kwam dit been echter dwars op de stroming te staan, vangt heel veel stroming, en spoelt weg. Mijn linkerbeen verliest hierdoor ook zijn houvast en spoelt ook weg.
Ik hang nu met beide benen in de felle stroom te wapperen aan mijn linkerhand. Mijn rechterhand grijpt ook naar een houvast en vind de top van de dode den. Door de kracht komt die echter los van de oever, en glijdt naar me toe. Ik laat die hand los, want het laatste dat ik wil is die den over me gestroomd krijgen.
Gelukkig houdt de tak in mijn linkerhand mijn gewicht. Na wat geworstel kan ik mijn linkervoet weer plaatsen, en recht ik me op. Oef, dat was ferm schrikken. Ik kijk achterop waar ik zou beland zijn als ik me niet had kunnen houden, en in die kolkende massa wou ik zeker niet weggespoeld zijn.
Naar daar wilde ik echt niet weggespoeld worden.
Ik kraak zoveel mogelijk van de dode dennentop af, en doe een tweede poging. Die lukt, maar mijn rug heeft van dit avontuur geen deugd gehad. Even rust ik uit, en kijk dan uit naar mijn hengel. Hoe? Die is weg?? Dat kan toch niet waar zijn. Terwijl de dode den naar me spoelde, is hij blijkbaar ook wat omgerold, en is mijn hengel er af gevallen.
Dit is een dure grap. Een Shimano Biocraft reishengel, een Teeny vliegenlijn, en mijn nog maagdelijke Bold reel!!!! Ik durf de aankoopprijs even niet samen te leggen. Dan ontwaar ik diep tussen de takken een topoog dat staat te bibberen in de stroming.
Het staat naar boven te wijzen alsof het me roept: “Red me, gauw”! Snel grijp ik toe, en hoop dat alle zes delen van de hengel mee zullen komen. De poging lukt, en mijn hoera-kreet weerklinkt luid. Opnieuw moet ik bekomen, en denk voor het eerst: “Amai, is dit hier zijn paradijs?” Natuurlijk zijn dit geen normale omstandigheden, maar ja, de frustratie begint wat te komen.
Tenslotte vis ik nu al een dikke twee uren, en van een beet was nog niets te zien. Het plekje dat ik zo graag wou bevissen ligt nu na mijn ‘spetterparty’ wel in werpafstand. Vlak achter een zeer grote steen op de oever vermoed ik een diep gat. Een sterk verzwaarde hazenoornimf moet de klus klaren.
Deze hazenoornimf moest de klus klaren.
Tijdens de tweede drift is het raak. Bij het liften voel ik een tikje en sla. De vis hangt. In de felle stroming schiet hij stroomafwaarts weg. Supervlot kan ik het overschot aan vliegenlijn weg-hendelen op de reel. Deze doet prima wat hij moet doen, en de dril verloopt perfect. De regenboogforel is niet zo groot.
Toch mag hij op foto als eerste Oostenrijkse vis, en bovendien als bewijs dat mijn Bold-reel werd ontmaagd. De vis wordt onthaakt, en de hengel wordt neergelegd op een boomstam. Ik houd de vis in mijn linkerhand en bedien de camera met de rechtse. Net als ik afdruk wipt de forel uit mijn hand, en plonst het water in. Wat overblijft is een foto van een reel op een stam met oranje zwam. Ach, ongeluk komt niet alleen, wat zal er nog fout gaan?
Visfoto zonder vis.
Het antwoord komt na de volgende bocht. Zoals de rivier daar kolkt, lijkt mij onmogelijk door te waden, laat staan te bevissen.
Onmogelijk te bewaden
Mijn rug voelt bovendien steeds maar stroever aan. Ik zal niet anders kunnen dan er hier de brui aan geven, ik baal hevig. Het nadeel is dat ik nu midden in de kloof sta. De oevers stijgen hier met zeker 65%. Terugkeren lijkt me geen optie. Als ik het even probeer schuiven beide laarzen meteen weg.
Ik zou het ganse traject wel achteruit moeten waden. Dit lijkt me ondoenbaar. Niet zien waar je loopt, zo die dode den weer voorbij moeten en daarna de stier trotseren zie ik niet zitten. Iets verderop ligt een plantenloze gleuf in de helling. Een stel bomen zijn samen met grote stukken rots hierlangs naar beneden geroetsjt, en hebben zo een pad gemaakt.
Links en rechts ervan is de begroeiing intact, dus met die natuurlijke handgrepen, lijkt me dit doenbaar. Ik schat dat ik een vijfentwintig meter naar boven moet.
Mijn hengel steeds voorop gooiend in de planten vat ik de beklimming aan. Het valt me minder mee dan verwacht. Te vaak komen de planten los uit de stenige grond, of glijden mijn voeten uit waardoor ik weer wat terrein verlies. Mijn vest en neopreen waadpak heb ik nu teveel aan, het zweet breekt me langs alle kanten uit.
Na de vijfentwintig meter klimmen, blijk ik nog maar halfweg te zijn. Even is de helling wat vlakker, onzichtbaar van beneden, om dan nog eens een stuk feller te stijgen, nog een dikke twintig meter hogerop. Even zie ik het niet meer zitten, en overweeg om toch terug te keren.
Met mijn voeten wat tegen de wortels van een boompje aan rust ik wat uit. Ik neem zelfs de tijd om een foto te nemen. Van op deze hoogte ziet het woeste water beneden er heel wat liefelijker uit. Het geluid van het bulderende water in de kloof staat hiermee sterk in contrast.
Veel rustiger van boven uit gezien.
Ik ga toch voor hogerop. De planten in dit stuk staan blijkbaar nog minder vast in de grond. Er staan ook veel meer brandnetels tussen, en daar in grijpen is geen plezier. Even lijkt het erop dat ik er toch niet zal geraken. Ik raak het steilste stuk maar niet over.
Telkens als ik bijna het boompje bereik waar ik me wil aan vasthouden glijd ik weer weg naar beneden. Ik kijk even achterom. Schrik slaat me om het hart, is het zo diep, en zo steil? Hier mag ik zeker niet meer wegglijden. Ik besluit het achterom kijken te laten, het is niet goed voor mijn gemoed.
Opnieuw naar boven dus. Net als ik het vooropgestelde boompje bijna vast heb glijden beide voeten uit. “Nee, niet opnieuw naar beneden”, flits het door mijn hoofd, en mijn handen graaien naar alles wat ze kunnen pakken. Een volle bussel brandnetels kan mijn roetsj afstoppen. Het geprik is heel fel, maar ik wil, en mag niet lossen.
Mijn voeten vinden weer houvast, en ik vloek het uit. Is dit hier het paradijs? Voor mij is het hier de hel!! Wat moedeloos hang ik in de netels, de handen brandend, maar ik moet toch opnieuw naar boven. Het kan niet anders. Alsnog bereik ik het vooropgestelde boompje.
Dat ligt bijna plat tegen de helling aan, om wat voor reden ook, maar de wortels zitten gelukkig nog goed vast. Het laatste stuk gaat nu behoorlijk, en ik ben blij als ik puffend plat op de grond kan gaan liggen. Ik zweet als een das, mijn vest moet snel uit. De zon staat volop te schijnen maar ze kan mijn humeur niet ophemelen.
Met veel moeite kom ik recht. Ik weet dat ik nog best voor mijn rugspieren afgekoeld zijn aan de auto ben, zoniet loop ik het gevaar dat ze volledig vast raken. Ik besef ook dat verdere visdagen er niet bij zullen zijn, een paar dagen platte rust staan me te wachten. Hopelijk vind ik ergens een osteopaat die me genoeg helpt om overmorgen de verre autorit aan te kunnen. Nu wil ik gewoon weg uit “sein kleines paradies”, en hoop dat het echte paradijs visrijker, en heel wat aangenamer is.
Bart Debaes
PS: gelukkig haalde ik ondertussen in mijn eigen kleine paradijsje al mijn hart terug op
Mijn hartophaler!